Is er een relatie tussen copingstrategieën en psychosociale problemen bij jongeren met een licht verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen in een Orthopedagogisch Behandel Centrum?
Dr. Gerard Kocken is gezondheidszorgpsycholoog bij Levvel, een jeugdzorginstelling in Amsterdam. In 2020 promoveerde hij op een onderzoek naar de sociale, cognitieve en contextfactoren in de communicatie tussen jongeren met LVB en hun jeugdzorgwerkers in een OBC.
Dr. Mariët van der Molen, eigenaar Onderzoek, Onderwijs & Advies.
Prof. dr. Bram Orobio de Castro is hoogleraar orthopedagogiek, ontwikkelings- en opvoedingsproblemen, Universiteit van Amsterdam.
Correspondentieadres: g.kocken@levvel.nl
1. Inleiding
Jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) vertonen drie- tot viermaal vaker ernstige psycho-sociale problematiek en psychiatrische stoornissen dan gemiddeld begaafde leeftijdgenoten (Dekker et al., 2006). Een van de factoren die samen-hangen met deze problematiek is stress (Hartley & MacLean, 2005; Laborde et al., 2017; Scott & Havercamp, 2014; 2018). Jongeren met een LVB ervaren vaak stress door de snelle biologische, cognitieve en psychosociale veranderingen die bij alle jongeren optreden (Byrne et al., 2007), maar jongeren met een LVB worden daarbij regelmatig overvraagd (De Beer, 2016), afgewezen en gestigmatiseerd (Laborde et al., 2017). Dit lijkt in extreme mate te gelden voor jongeren die vanwege hun ernstige gedragsproblemen en complexe thuissituatie residentieel worden behandeld in een Orthopedagogisch Behandel Centrum (OBC; Huitink et al., 2014). De complexe thuisssituatie en (veelal lange) voorgeschiedenis van (ver)plaatsingen en hulpverleners zijn op zichzelf bijzonder stressvol (Spijk-deJonge et al., 2023). Maar ook het verblijf in een OBC zelf blijkt voor deze jongeren bijzonder stressvol, mede door de vele conflicten met leeftijdgenoten en jeugdwerkers, waarbij er steeds meer evidentie is voor ongewilde schadelijke effecten van deze hulpvorm onder de huidige (onderbezette, te weinig op jongeren afgestemde, en te zeer van de eigen omgeving afgescheiden) omgeving (Kocken et al., 2020). Een mogelijke verklaring voor deze negatieve effecten zou kunnen zijn dat jongeren gedurende hun (hulpverlenings)geschiedenis, waaronder hun leefsituatie in OBC’s, atypische copingstrategieën aanleren om zich in deze kunstmatige omgeving te handhaven. Deze copingstijlen kunnen echter juist maladaptief zijn om buiten de OBC een eigen leven op te bouwen. Bijvoorbeeld het leren gebruiken van vermijdende copingstrategieën om de onvermijdelijke negatieve gevoelens van vervreemding en bedreiging te onderdrukken. Tegelijkertijd kunnen deze jongeren mogelijk te weinig probleemoplossende coping- strategieën leren door een combinatie van (te) -weinig gelegenheid om autonoom problemen op te leren lossen in de strakke structuur van een OBC en meer moeite met het aanleren van probleem-oplossingsvaardigheden vanwege de LVB (Van Nieuwenhuijzen et al., 2009). Of jongeren met een LVB en ernstige gedragsproblemen in een OBC daadwerkelijk andere copingstrategieën gebruiken dan hun leeftijdgenoten is echter nog niet onderzocht.
Het huidige onderzoek richt zich op -copingstrategieën van jongeren met een LVB die vanwege ernstige gedragsproblemen in een OBC verblijven, en de relatie van hun copingstrategieën met psychosociale problematiek. Juist voor jongeren met een LVB en complexe problematiek is het tijdens en na een verblijf in een OBC moeilijk zich staande te houden in een complexe wereld waarin veel van hen gevraagd wordt. Het is daarom van groot belang te weten welke coping-stijlen deze jongeren geneigd zijn te hanteren en in hoeverre deze samenhangen met hun mentaal welzijn. Inzicht hierin biedt handvatten voor clinici om de bronnen van stress voor deze jongeren te verminderen en om hen te helpen adequate coping-strategieën te ontwikkelen.
Copingstrategieën zijn cognitieve en gedragsmatige inspanningen om interne en/of externe eisen en de conflicten daartussen te overwinnen, te verminderen of te tolereren (Lazarus, 1966), ofwel de manier waarop je met stressvolle situaties omgaat. Coping is een combinatie van de verstandelijke en emotionele reacties op stress (o.a. Morrison & Bennet, 2009). Er wordt onderscheid gemaakt tussen probleem- of oplossingsgerichte copingstrategieën, emotiegerichte copingstrategieën en vermijdende copingstrategieën (Endler & Parker, 1990). Bij oplossingsgerichte coping richt men zich op het actief benaderen van de stress veroorzakende situatie door na te denken en bijvoorbeeld met anderen te bespreken hoe die situatie opgelost kan worden. Het is daarmee een probleemoplossende strategie. Bij emotiegerichte -coping is men gericht op het in toom houden van de emoties, door deze te onderdrukken of juist te uiten door bijvoorbeeld te sporten of te gaan schreeuwen. Bij de vermijdende copingstrategie wordt de stress veroorzakende situatie ontlopen of ontkend. Zowel de emotiegerichte coping als de vermijdende coping zijn gericht op het beschermen van het ego en van het eigen emotionele welbevinden. Beide worden daarom ook defensieve strategieën genoemd (Kurtek, 2016). Bij deze strategieën geldt dat niet gezocht wordt naar een oplossing om de stress te verminderen, waardoor de bron van stress blijft bestaan.
Verschillende studies hebben aangetoond dat defensieve copingstrategieën samenhangen met psycho-sociale problemen zoals delinquent gedrag (Aebi et al., 2014) en depressie (Cairns et al., 2014) bij gemiddeld begaafde jongeren, en minder (cognitieve) empathie bij jongeren in justitiële jeugdinrichtingen (Heynen et al., 2018). Jongeren met psychische problemen, zoals een angststoornis, depressie, middelenverslaving of delinquent gedrag, gebruiken regelmatig vermijdende copingstrategieën (Seiffge-Krenke, 1998, geciteerd in Seiffge-Krenke, 2000). Een studie bij gemiddeld begaafde basisschoolleerlingen liet een verband zien tussen een emotiegerichte copingstijl en psychosociale problemen (Holen et al., 2012). Bij verschillende populaties bestaat dus samenhang tussen enerzijds defensieve copingstrategieën en anderzijds psychosociale problemen. Deze samenhang lijkt causaal te zijn: defensieve coping is een risicofactor voor het ontwikkelen van psychosociale problematiek (o.a. Groth et al., 2019). Zo is een longitudinaal onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen stress, coping-strategieën en psychosociale problematiek bij gemiddeld begaafde jongeren dat aantoonde dat het niet de hoeveelheid stress is die depressieve van niet-depressieve jongeren onderscheidt, maar het gebruik van inadequate copingstrategieën (Herman-Stahl & Petersen, 1996). Ook Seiffge-Krenke (2000) -toonde aan dat vermijdende copingstrategieën bijdragen aan het ontwikkelen van symptomen van depressie. Een vergelijkbare relatie werd gevonden tussen vermijdende coping en delinquent gedrag bij gemiddeld begaafde jongeren (Aebi et al., 2014). Ook het verminderen van inadequate coping leidt tot bijvoorbeeld een betere emotie-regulatie (Heffner & Wiloughbly, 2017).
Tegelijk lijkt dit verband wederkerig te kunnen zijn. Een defensieve copingstijl voorspelt bij studenten en jongeren een toename van depressieve gevoelens, maar andersom voorspelt ook het hebben van symptomen van depressie een toename in defensieve coping (Heffner en Wiloughby, 2017; Seiffge-Krenke, 2000).
Behalve de effecten van defensieve coping, zijn er ook onderzoeken uitgevoerd die kijken naar de effecten van oplossingsgerichte coping. Deze studies tonen aan dat een adequate copingstijl, het actief aanpakken van een probleem, juist samenhangt met minder internaliserende en externaliserende gedragsproblemen (Holen et al., 2012), een hogere kwaliteit van leven (Shermeyer et al., 2019), minder suïcidale gedachten, meer zelfvertrouwen en betere onderwijsprestaties (Heffner & Wiloughbly, 2017).
De kans op het ontwikkelen van defensieve coping-strategieën lijkt groot bij jongeren met een LVB en ernstige gedragsproblemen, al is dit voor zover wij weten nooit aangetoond. Een LVB kenmerkt zich door tekorten in de cognitieve vaardigheden en het adaptieve gedrag, wat tot beperkingen leidt in het alle-daags functioneren (De Beer, 2016). Psychosociale problematiek komt veel voor bij jongeren met een LVB (Dekker et al., 2006; VOBC, 2016), wat door een combinatie van niet alleen persoonskenmerken, zoals de beperkte cognitieve vaardigheden, wordt veroorzaakt, maar ook door omgevingskenmerken. Omgevingskenmerken van deze doelgroep zijn onder andere (multi)problemen in het gezin, zoals armoede of een LVB bij een of beide ouders, wat geregeld samengaat met beperkingen in de opvoeding (De Beer, 2016). Genoemde persoons- en omgevingskenmerken leiden tot minder adequaat omgaan met stressvolle situaties, waardoor de kans op psychische problemen en gedragsstoornissen toeneemt (De Beer, 2016). Het lijkt dus aannemelijk dat deze jongeren door hun cognitieve beperkingen en de moeilijke situaties waarin zij zich veelal bevinden, minder gebruik (kunnen) maken van oplossingsgerichte copingstijlen.
Het is relevant om zicht te krijgen op welke coping-strategieën jongeren met een LVB en gedrags-problemen gebruiken en in welke mate deze strategieën samenhangen met psychosociale problemen bij deze doelgroep. Enerzijds omdat het richting kan geven aan de bejegening van deze jongeren door jeugdzorgwerkers, zoals het stimuleren van oplossings-gerichte strategieën. Anderzijds omdat het behandelaars kan stimuleren om jongeren een behandelklimaat te bieden waarin het gebruiken van oplossingsgerichte coping-strategieën zinvol is.
Doel van het huidige onderzoek is te inventariseren welke copingstrategieën gebruikt worden door jongeren met een LVB en gedragsproblemen die in een OBC verblijven. Vanwege de cognitieve beperkingen van de jongeren en de negatieve omgevingsken-merken zoals de vele problemen in de gezinnen waar veel van deze jongeren in opgegroeid zijn, werd verwacht dat zij meer defensieve copingstrategieën en -minder oplossingsgerichte copingstrategieën laten zien dan gemiddeld begaafde leeftijdgenoten. Het tweede doel van het huidige onderzoek was de samenhang nagaan tussen copingstrategieën en psychosociale problematiek bij deze jongeren. Er werd verwacht dat psychosociale problematiek positief samenhangt met defensieve copingstrategieën, zoals emotionele en vermijdende coping, en negatief samenhangt met oplossingsgerichte copingstrategieën.
2. Methode
2.1 Deelnemers
Dit onderzoek vond plaats op verschillende residentiële locaties in Noord-Holland, Utrecht en Gelderland van een OBC. OBC’s zijn gespecialiseerd in de behandeling en begeleiding van jongeren met een LVB en gedragsproblemen, vanaf hier aangegeven als LVB-G, in de leeftijd van 10 tot en met 24 jaar. Aan deze -studie deden 65 jongeren (29 jongens en 36 meisjes) mee die vanwege gedragsproblemen en een -complexe thuissituatie deelnamen aan een behandelvorm op een OBC. Dat was 78% van de 83 uitgenodigde -jongeren. Van de respondenten verbleven 33 -jongeren (11 -jongens; 22 meisjes) in een open groep in een woonwijk, en 32 jongeren (18 jongens; 14 meisjes) in een besloten groep op een instellingsterrein van een OBC. Hun leeftijd varieerde tussen de 10 en 24 jaar (M = 16.1; SD = 2.5).
In Nederland wordt de praktijkdefinitie gehanteerd van de diagnose LVB, wat als belangrijkste verschil met de DSM-IV classificatie een IQ-score tussen de 50 en 85 heeft (De Beer, 2016). De totale IQ-score volgens dossiers varieerde van 51 tot 93 (M = 72.5; SD = 7.6). Van zes participanten is het totaal IQ niet vastgesteld in verband met een significante -discrepantie tussen de verbale en de performale IQ-score. De jongeren met een IQ score boven de 85 en de -jongeren waarvan geen totaal IQ is vastgesteld, zijn geïncludeerd omdat ze opgenomen zijn in een OBC dus op basis van uitgebreide diagnostiek de -diagnose LVB hebben gekregen. Drieënzestig (97%) van de 65 jongeren had één of meerdere destijds ge-bruikelijke DSM-IV classificaties bij aanmelding bij het OBC, van twee jongeren was de aanwezigheid van een classificatie niet bekend. De meest voorkomende classificaties waren ADHD (25%), oppositioneel--opstandige of anti-sociale gedragsstoornis (samen 21%), en gehechtheids-stoornis (18%). Ernst en aard van de psycho-sociale problemen van de deelnemende jongeren volgens hun begeleiders op de SDQ (zie meetinstrumenten) staan in Tabel 1.
Tabel 1
Gemiddelden en standaarddeviaties op -psychosociale problemen volgens begeleiders (SDQ).
SDQ |
M |
SD |
Hyperactiviteit/aandachttekort |
5.77 |
2.79 |
Emotionele problemen |
4.86 |
2.60 |
Problemen met leeftijdgenoten |
3.85 |
2.34 |
Gedragsproblemen |
3.61 |
2.23 |
Totaal score problemen |
18.09 |
6.54 |
Pro-sociaal gedrag |
6.61 |
2.03 |
2.2 Meetinstrumenten
Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de Utrechtse Coping Lijst (UCL; Schreurs et al., 1993) en de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ; Goedhart et al., 2003).
UCL
De UCL is een zelfrapportagelijst voor mensen vanaf 14 jaar voor het meten van copinggedrag, dat wil zeggen, de manier waarop iemand in het algemeen omgaat met problemen of stressvolle situaties. De UCL is in Nederland het meest gebruikte copinginstrument (Didden et al., 2009). Omdat de leeftijdsrange van de onderzoeksgroep de hele adolescentie omvat (10-19) is het vrijwel onmogelijk een vragenlijst te gebruiken die voor de hele range geschikt is. De UCL is gekozen omdat deze veel gebruikt wordt en er maar acht jongeren een leeftijd onder de 14 jaar hadden (waarvan vier 13-jarig waren).
De vragenlijst bestaat uit 47 items verdeeld over zeven schalen: 1) Sociale steun zoeken, waarbij het gaat om het zoeken van troost en begrip bij anderen. Hoe hoger de score, des te meer men sociale steun zoekt als er problemen zijn. 2) Actief aan-pakken, waarbij het gaat om of men de situatie rustig van alle kanten bekijkt en of men doelgericht en met vertrouwen te werk gaat om het probleem op te lossen. Hoe -hoger de score, des te meer iemand problemen actief -aanpakt. 3) Expressie van emoties met items over het laten blijken van ergernis of kwaadheid. Hoe hoger de score, hoe meer iemand zijn ergernis laat blijken. 4) Geruststellende en troostende gedachten hanteren. Hier gaat het er bijvoorbeeld om of men zichzelf geruststelt met de gedachte dat het vast beter wordt. Een hogere score op deze schaal betekent dat men zichzelf vaker geruststelt. 5) Palliatieve reactie, waarbij de items onder andere gaan over afleiding zoeken en zich met andere dingen bezighouden om niet aan het probleem te hoeven denken. Een hogere score betekent dat iemand vaker afleiding zoekt als er problemen zijn. 6) Passief reactiepatroon, waarbij items gaan over onderwerpen zoals de zaak somber inzien en zich piekerend terugtrekken. Een hogere score op deze schaal betekent dat iemand een meer passief -reactiepatroon heeft. 7) Vermijden/afwachten, waarbij items onder andere gaan over of men situaties uit de weg gaat of afwacht wat er gaat gebeuren. Een hogere score betekent op deze schaal dat men afwachtend is bij problemen.
Om de jongeren in dit onderzoek te stimuleren in het leggen van de relatie tussen de vragen in de vragenlijst en de eigen beleving is voor elke vraag de zin “Als er problemen zijn of er is iets vervelends gebeurd, dan...’’ gezet. Voor het onderzoek zijn de ruwe scores van de zeven schalen gebruikt. De schalen 1 en 2 worden gezien als adequate, probleemoplossende, -coping strategieën. Schaal 3 en schaal 4 vormen samen Emotionele coping. De schalen 5, 6, en 7 worden gezien als vormen van vermijdende copingstrategieën.
Deze vragenlijst is in onderzoek bij verschillende doelgroepen gebruikt, waaronder bij jongeren in het regulier onderwijs (Meesters & Muris, 2004). De Cotan geeft aan dat de uitgangspunten en kwaliteit van het materiaal goed zijn. De kwaliteit van de handleiding, betrouwbaarheid en validiteit zijn allemaal als voldoende beoordeeld. De normen zijn als onvoldoende beoordeeld, omdat deze niet representatief en verouderd zijn (Cotan; Egberink, et al., 2009-2019), maar worden hier voor een grove indicatie wel gebruikt. Chronbach’s alpha varieert tussen de .64 en .79 en de test-hertestbetrouwbaarheid varieert -tussen de .52 en .79 (Schreurs et al., 1993). Chronbach’s -alpha’s van de UCL schalen in het huidige onderzoek waren boven de .70, met uitzondering van Expressie van emoties (.57), Passief reactie-patroon (.66) en ‘Vermijden/afwachten’ (.45). Laatstgenoemde schaal is vanwege de onvoldoende betrouwbaarheid niet in de verdere analyses gebruikt.
SDQ
De SDQ is een nationaal en internationaal veelgebruikt instrument om kinderen en jongeren met een hoog risico op psychosociale problematiek te signaleren (o.a. Holen et al., 2012). Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de leerkrachtversie (SDQ–Dut; voor kinderen van 4 tot en met 17 jaar) die door de persoonlijk begeleider/mentor, waar -mogelijk in overleg met de ouders van de betreffende jongere, is ingevuld. De SDQ meet de aanwezigheid van psychosociale problemen, sterke kanten van de jongere en de invloed van psychosociale problemen op het dagelijks functioneren.
De vragenlijst bevat in totaal 25 items die betrekking hebben op de volgende vijf subschalen, elk bestaand uit vijf vragen: 1) Hyperactiviteit/aandachttekort, waarbij bijvoorbeeld gevraagd wordt naar rusteloos gedrag van de betreffende jongeren. 2) Emotionele problemen. De items die op deze subschaal betrekking hebben, vragen naar zaken zoals buikpijn, zorgen hebben, en bang zijn. 3) Problemen met leeftijd-genoten, waarbij het gaat om items over aardig gevonden worden en op zichzelf zijn. 4) Gedragsproblemen, met vragen over driftbuien, vechten en liegen. De laatste schaal, 5) Pro-sociaal gedrag, gaat in tegenstelling tot de andere schalen om sociaal gedrag. Hier wordt bijvoorbeeld gevraagd of de betreffende jongere rekening houdt met de gevoelens van anderen, en of hij of zij gemakkelijk deelt. Bij alle vragen, vijf per schaal, geldt dat geantwoord kan worden met ‘Niet waar’, ‘Een beetje waar’, en ‘Zeker waar’. Het antwoord ‘Een beetje waar’ krijgt altijd een score van 1, de andere twee antwoorden krijgen wisselend een 0 of 2 als score, afhankelijk van de richting van de vraag (positief, dan wel negatief geformuleerd). De scores zijn conform de aanwijzingen in de handleiding zo getransformeerd dat een hogere score op de schaal betekent dat het omschreven gedrag meer voorkomt. Per schaal geldt een minimum score van 0 en een maximum score van 10.
In het huidige onderzoek werden de afzonderlijke schaalscores gebruikt en een totaalscore probleemgedrag waarbij de scores van de eerste vier schalen werden opgeteld. De Cotan beoordeelt de betrouwbaarheid van deze vragenlijst als voldoende, over de validiteit is geen uitspraak gedaan vanwege gebrek aan onderzoek (Cotan; Egberink et al., 2009-2019). Een studie naar het gebruik van SDQ-Dut bij basisschoolleerlingen toonde Chronbach’s alpha’s variërend van .44 tot .84 (Van den Heuvel et al., 2017) en een criteriumvaliditeit variërend van .46 tot .73. In een studie naar de SDQ-ouder versie bij kinderen met een LVB werden Chronbach alpha’s variërend van .58 tot .84 gevonden (Kapitein et al., 2008). Chronbach’s alpha’s van de SDQ schalen in het huidige onderzoek waren boven de .70, met uitzondering van Problemen met leeftijdgenoten en Pro-sociaal gedrag met α’s van -respectievelijk .63 en .64.
2.3 Procedure
Het onderzoek maakte deel uit van de lopende kwaliteitsbewaking en -verbetering op de betreffende afdeling van Lijn 5. In het kader hiervan werd schriftelijke toestemming van de jongeren en de wettelijke vertegenwoordiger gevraagd voor deelname aan het onderzoek. Dat is gedaan gelijk na een informatieavond waarin de reden en het nut van het onderzoek is toegelicht, alsook de wijze van afname van de tests. Deze informatieavond is georganiseerd en ingevuld door de 1e auteur in de instelling waar de jongeren behandeld werden. De deelnemende jongeren vulden de UCL vragenlijst individueel in in aanwezigheid van de onderzoeker of een onderzoeksassistent. De SDQ vragenlijst is uitgedeeld aan de persoonlijk begeleider van de betreffende jongeren. Deze heeft de lijst ingevuld, voor zover mogelijk samen met een van de ouders van de jongeren. Na afloop van het invullen van de UCL kregen de jongeren elk een cadeaubon van €10,- als compensatie voor de geïnvesteerde tijd.
2.4 Data-analyse
Met t-tests is getoetst of de scores op de sub-schalen van de UCL van de deelnemers afwijken van de Nederlandse normen voor jongens en meisjes in dezelfde leeftijdsgroep (normtabel 3a en 3b, Schreurs et al., 1993, p. 43). Vervolgens is binnen de steekproef gekeken naar de samenhang tussen psychosociale problematiek en de wijze van coping door middel van de Pearson’s correlatiecoëfficiënten tussen de totaal-score en de vijf schaalscores van de SDQ en de zes schaalscores van de UCL.
3. Resultaten
De vergelijking van de schaalscores op de UCL van de LVB-G-jongeren met de Nederlandse normen laat verschillen in coping tussen beide groepen zien (zie Tabel 2).
Zowel jongens als meisjes met een LVB-G scoren significant lager dan de bijbehorende normgroep op de schaal Actief aanpakken (jongens: t(28)=-2.60, p<.05; meisjes: t(35)=-5.58, p<.01); jongeren met een LVB-G pakken minder doelgericht en actief hun problemen aan dan gemiddeld begaafde jongeren. Op de -schalen Expressie van emoties en Passief reactiepatroon -scoren zowel jongens als meisjes met een LVB-G -significant hoger dan de respectievelijke norm-groepen (Expressie van emoties jongens: t(28)=2.47, p<.05; meisjes: t(35)=2.75, p<.01; Passief reactie-patroon jongens: t(28)=3.29, p<.01; -meisjes: t(35)=4.39, p<.01). Jongeren met een LVB-G laten in vergelijking met de normgroep meer ergernis en woede zien in stress-volle situaties, en stellen zich tegelijkertijd -passiever op.
In vergelijking met de normgroepen zijn er ook enkele verschillen tussen de meisjes en de jongens met een LVB-G. De meisjes met een LVB-G scoren op zowel Palliatieve reactie als op Geruststellende gedachten significant lager dan de norm voor vrouwelijke scholieren van de UCL (respectievelijk t(35)= 4.00, p<.01; t(35)= 6.42, p<.01). Meisjes met een LVB-G lijken bij problemen minder afleiding te zoeken en proberen zich in mindere mate gerust te stellen dan gemiddeld begaafde meisjes. Op deze twee schalen verschillen de jongens met een LVB-G niet van de normgroep jongens. Bij de schaal Sociale steun scoren jongens met een LVB-G hoger dan hun normgroep, t(28)= 2.93, p<.01. Zij zoeken meer sociale steun in stressvolle situaties dan gemiddeld begaafde leeftijdgenoten. Meisjes met een LVB-G scoren gelijk aan hun normgroep, zij zoeken niet minder naar sociale steun dan gemiddeld begaafde meisjes.
De resultaten van de UCL geven aan dat jongeren met een LVB-G over het algemeen meer inadequate copingstrategieën, en minder adequate copingstrategieën laten zien dan gemiddeld begaafde jongeren. Dit is in overeenstemming met de verwachting.
De verwachting dat adequaat copinggedrag samengaat met minder psychosociale problemen, en inadequaat copinggedrag met meer psychosociale problemen, wordt deels ondersteund. Van de in totaal 36 (6 schalen van de UCL x 6 (5 schalen plus totaalscore) van de SDQ) mogelijke correlaties tussen UCL en SDQ variabelen zijn er vijf significant. UCL Actief aanpakken correleert negatief met zowel SDQ Totaalscore (r = -.26, p < .05) en met de SDQ Emotionele -problemen (r = -.27, p < .05), wat betekent dat naarmate men problemen actiever aanpakt, men minder psychosociale problemen ervaart, en in het bijzonder minder emotionele problemen. UCL Expressie hangt samen met zowel de SDQ Totaalscore (.30, p < .05) als met SDQ Gedragsproblemen (r = .38, p < .01), wat betekent dat naarmate men meer geneigd is boosheid of irritatie op een negatieve manier te uiten, des te meer psychosociale problemen iemand ervaart, met name externaliserende gedragsproblemen. Tenslotte correleert UCT Sociale steun zoeken met SDQ Pro-sociaal gedrag (r =.25, p<.05). Dat betekent dat naarmate men meer sociale steun vraagt of opzoekt, men meer pro-sociaal gedrag laat zien.
4. Conclusie en discussie
Het huidige onderzoek laat zien dat jongeren met een LVB en gedragsproblemen in een OBC minder oplossingsgerichte copingstrategieën gebruiken. Zij -pakken minder doelgericht en actief hun problemen aan, dan gemiddelde Nederlandse leeftijdgenoten. Daarentegen zijn ze eerder geneigd om in stressvolle situaties passief of met woede te reageren. De meisjes met een LVB en gedragsproblemen geven daarnaast aan minder afleiding te zoeken en zichzelf minder geruststellend toe te spreken dan gemiddeld begaafde meisjes. Dat verschil werd niet bij jongens gevonden. Echter, jongens met een LVB en gedragsproblemen zoeken meer sociale steun in stressvolle situaties dan gemiddeld begaafde leeftijdgenoten. Dat verschil werd niet bij meisjes gevonden.
Enkele van deze copingstrategieën blijken samen te hangen met de ernst van psychosociale problematiek. Hoe meer de jongeren een emotiegerichte coping gebruiken, des te meer psychosociale problemen zij ervaren, met name gedragsproblemen. Daar staat tegenover dat naarmate jongeren meer oplossingsgerichte copingstrategieën gebruiken, zij minder psychosociale problematiek ervaren, met name minder emotionele problematiek. Ook het meer zoeken van sociale steun hangt samen met meer pro-sociaal gedrag. Er zijn geen relaties gevonden tussen vermijdende copingstrategieën en psychosociale problemen.
De resultaten zijn in grote lijnen volgens de verwachtingen: Het gebruik van oplossingsgerichte strategieën, het actief aanpakken van de stress veroorzakende situatie, gaat samen met minder psychosociale problematiek. Niet alleen is die samenhang gevonden bij gemiddeld begaafde kinderen en jongeren (o.a. Holen et al., 2012) en bij volwassenen met een LVB (o.a. Didden et al., 2009; Hartley & MacLean 2009a; 2009b), maar in het huidige onderzoek ook voor jongeren met een LVB en gedragsproblemen die in een OBC verblijven.
Tegelijkertijd kan het vaker gebruiken van vermijdende coping een logische (en in zeker zin adaptieve, want beschermende) reactie zijn op een ongezonde omgeving, waarin geen oplossingsgerichte coping mogelijk is, bijvoorbeeld doordat een probleem onvoorspelbaar en onoplosbaar is voor de jongere zelf, of omdat een jongere niet in de gelegenheid wordt gesteld het probleem (samen) op te lossen (De Castro & van Dijk, 2017). Echter, hoe begrijpelijk deze vermijdende reactie ook is, om uiteindelijk zelfstandig te kunnen participeren in de maatschappij lijkt het aanleren van oplossingsgerichte copingstrategieën essentieel. Het is daarom belangrijk dat een OBC de condities biedt waarbinnen geoefend kan worden met oplossingsgerichte strategieën. Veel jongeren ervaren aanvankelijk minder stress door het verblijf in een instelling (Boendermaker et al., 2013), maar jongeren in een gesloten instelling ontwikkelen alleen een actieve manier van coping als de instelling een open en ondersteunend leefklimaat biedt (Van der Helm et al., 2009), waarbij jongeren volwaardig mee-beslissen over belangrijke aspecten van hun behandeling. Een open en ondersteunend, of responsieve houding van de jeugdzorgwerkers lijkt dus belangrijk voor het ontwikkelen van oplossingsgerichte copingstrategieën van jongeren die in een instelling verblijven. Voor de huidige klinische praktijk lijkt het in ieder geval belangrijk om steeds een goede analyse te maken van copingstrategieën en de situaties waarin een jongere deze gebruikt, bijvoorbeeld middels een functie-analyse. Of een copingstrategie adaptief is zal immers steeds afhangen van een combinatie tussen oplossingsvaardigheden van een client en de mate waarin diens situatie daadwerkelijk te veranderen is. Het zonder meer aanleren van meer oplossingsgerichte copingstrategieën binnen een instelling waarin jongeren weinig gelegenheid krijgen hun -eigen -problemen proactief aan te pakken lijkt het paard achter de wagen spannen.
Het huidige onderzoek heeft een aantal beperkingen. Het onderzoek is cross-sectioneel, waardoor geen oorzakelijke verbanden, maar alleen samenhangen kunnen worden vastgesteld. Het is goed mogelijk dat de oorzakelijke relatie tussen coping en psychosociale problemen niet eenduidig is, maar dat zij elkaar beïnvloeden, en dat andere factoren – zoals ingrijpende levenservaringen en een verstandelijke beperking – zowel problemen met coping als psychosociale problemen veroorzaken. Om na te gaan of er een oorzakelijke relatie is tussen coping en deze problematiek kan getracht worden copingvaardigheden te verbeteren om te zien of problematiek dan daadwerkelijk vermindert.
Een andere beperking ligt in de gebruikte meetinstrumenten. Coping is gemeten met de UCL zelfrapportage. Hoewel deze lijst in de algemene bevolking behoorlijk betrouwbaar en valide is gebleken, lijkt het aannemelijk dat de mate waarin de lijst vraagt om zelfreflectie en abstract denken voor de huidige doelgroep lastiger was. Bovendien geeft de Cotan aan dat de normen verouderd zijn (Cotan; Egberink et al., 2009-2019). De maat van psycho-sociale problemen (SDQ) was bovendien vrij globaal. Daarnaast is de vergelijking met de UCL normscores gebaseerd op een relatief kleine onderzoeksgroep, waardoor correctie voor de statistische kans op vals positieve toetsen bij het uitvoeren van meerdere statistische tests niet haalbaar was. Deze beperkingen onderstrepen samen het belang van een uitbreiding en informatieve replicatie van de huidige studie.
Een experimenteel-longitudinaal onderzoek naar de effecten van een responsieve benadering van jeugdzorgwerkers op de copingstrategieën en de psychosociale problematiek van jongeren met een LVB zou een mooi vervolg zijn. Op die manier kan namelijk onderzocht worden of een responsieve benadering bij deze jongeren leidt tot het meer gebruik gaan maken van oplossingsgerichte coping én of dat leidt tot minder psychosociale problematiek, zoals in onderzoek bij de gemiddelde populatie is aangetoond (o.a. Holen et al., 2012).
4.1 Conclusie
Jongeren met een LVB en gedragsproblemen in een OBC gebruiken minder oplossingsgerichte coping-strategieën dan gemiddelde Nederlandse leeftijdgenoten. Zij zijn eerder geneigd in lastige situaties passief te reageren, of hun woede of spanning te uiten. Deze copingstrategieën lijken samen te hangen met de ernst van psychosociale problematiek. Daar staat tegenover dat naarmate jongeren meer oplossingsgerichte copingstrategieën gebruiken en meer sociale steun zoeken, zij minder psychosociale problematiek ervaren, met name minder emotionele problematiek. Dit is een belangrijk aangrijpingspunt voor de behandeling van en omgang met deze jongeren.
Samenvatting
Voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) en complexe problematiek is het tijdens en na een verblijf in een Orthopedagogisch Behandel Centrum (OBC) -moeilijk zich staande te houden in een complexe wereld waarin veel van hen gevraagd wordt. Het is daarom belangrijk te weten welke copingstrategieën deze jongeren geneigd zijn te hanteren en in hoeverre deze samenhangen met hun mentaal welzijn. In dit onderzoek is nagegaan of hun coping-strategieën samenhangen met psychosociale problematiek en of zij meer inadequate copingstrategieën inzetten dan gemiddeld begaafde leeftijdgenoten.
Bij de 65 gemiddeld 16-jarige deelnemende jongeren (range 10 – 24 jaar) bestond samenhang tussen coping-strategieën, gemeten met de Utrechtse Copinglijst, en de aard van de psychosociale problematiek, gemeten met de Strengths and Difficulties Questionnaire. Daarnaast gebruikten deze jongeren minder oplossingsgerichte- en meer inadequate copingstrategieën dan gemiddeld begaafde leeftijd-genoten.
In de discussie wordt betoogd dat inzicht in en het stimuleren van adequate copingstrategieën belangrijk is voor deze groep jongeren omdat zij veel psychosociale problematiek ervaren. De omgeving moet daar dan ook gelegenheid voor bieden.
Abstract
For young people with mild intellectual disabilities and complex problems, it is difficult during and after a stay in residential treatment to stand their ground in a complex world. It is therefore important to know what coping strategies these young people tend to adopt, and to what extent these are related to their mental well-being. This study investigated whether their coping strategies are related to psychosocial problems and whether they employ more inadequate coping strategies than typically developing peers.
The results showed that in this group of 65 participants with a mean age of 16 years (range 10 – 24 years), coping strategies as measured with the Utrechtse Copinglijst, are related to specific psychosocial problems, measured with the Strengths and Difficulties Questionnaire. Furthermore, these adolescents used fewer problem-solving coping strategies than typically developing adolescents. The importance of stimulating adequate coping strategies and creating an environment that promotes problem-solving coping by youth are discussed.
Referenties
Aebi, M., Giger, J., Plattner, B., Metzke, C. W., & -Steinhausen, H. C. (2014). Problem coping skills, psychosocial -adversities and mental health problems in children and adolescents as predictors of criminal outcomes in young adulthood. European child & adolescent psychiatry, 23(5), 283–293. https://doi.org/10.1007/s00787-013-0458-y
Boendermaker, L., Van Rooijen, K, Berg, T., & Bartelink, C. (2013). Residentiële jeugdzorg: Wat werkt? Nederlands JeugdInstituut.
Byrne, D. G., Davenport, S. C., & Mazanov, J. (2007). Profiles of adolescent stress: the development of the -adolescent stress questionnaire (ASQ). Journal of -adolescence, 30(3), 393–416. https://doi.org/10.1016/j.adolescence.2006.04.004
Cairns, K. E., Yap, M. B., Pilkington, P. D., & Jorm, A. F. (2014). Risk and protective factors for depression that -adolescents can modify: a systematic review and meta-analysis of longitudinal studies. Journal of affective disorders, 169, 61–75. https://doi.org/10.1016/j.jad.2014.08.006
De Beer, Y. (2016). Kompas licht verstandelijke beperking: -Definitie, aspecten en ondersteuning. Uitgeverij SWP Amsterdam.
De Castro, B.O. & Van Dijk, A. (2017). “It’s Gonna End Up with a Fight Anyway”: Social Cognitive Processes in Children with Disruptive Behavior Disorders. In J.E. Lochman & W. Matthys (Eds). The Wiley Handbook of Disruptive and Impulse-Control Disorders, ch 15. Wiley: New York.
Dekker, M.C. , Douma, J.C. H., Ruiter, K. de, & Koot, H. (2006). Aard, ernst en beloop van gedragsproblemen en psychische stoornissen bij kinderen en jeugdigen met een verstandelijke beperking. In, In perspectief: Gedragsproblemen, psychiatrische stoornissen en licht verstandelijke beperking. R. Didden (Red.), (pp. 21-40). Bohn Stafleu van Loghum.
Didden, R., Embregts, P., van der Toorn, M., & Laarhoven, N. (2009). Substance abuse, coping strategies, adaptive skills and behavioral and emotional problems in clients with mild to borderline intellectual disability admitted to a treatment facility: a pilot study. Research in -developmental disabilities, 30(5), 927–932. https://doi.org/10.1016/j.ridd.2009.01.002
Egberink, I.J.L., Leng, W.E. de, & Vermeulen, C.S.M. (2009-2019). COTAN Documentatie (www.cotandocumentatie.nl). Boom Uitgevers Amsterdam.
Endler, N. S., & Parker, J. D. (1990). Multidimensional -assessment of coping: a critical evaluation. Journal of personality and social psychology, 58(5), 844–854. https://doi.org/10.1037//0022-3514.58.5.844
Goedhart, A. , Treffers, F. & Widenfelt, B. , (2003). Vragen naar psychische problemen bij kinderen en adolescenten: de Strengths and Difficulties Questionnaire. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid. 58, p.1018-1035.
Groth, N., Schnyder, N., Kaess, M., Markovic, A., Rietschel, L., Moser, S., Michel, C., Schultze-Lutter, F., & Schmidt, S. J. (2019). Coping as a mediator between locus of control, competence beliefs, and mental health: A systematic review and structural equation modelling meta-analysis. Behaviour research and therapy, 121, 103442. https://doi.org/10.1016/j.brat.2019.103442
Hartley, S. L., & MacLean, W. E., Jr (2005). Perceptions of stress and coping strategies among adults with mild mental retardation: insight into psychological distress. American journal of mental retardation : AJMR, 110(4), 285–297. https://doi.org/10.1352/0895-8017(2005)110[285:POSACS]2.0.CO;2
Hartley, S. L., & Maclean, W. E. (2009a). Depression in adults with mild intellectual disability: role of stress, -attributions, and coping. American journal on intellectual and developmental disabilities, 114(3), 147–160. https://doi.org/10.1352/1944-7588-114.3.147
Hartley, S. L., & Maclean, W. E. (2008). Coping Strategies of Adults with Mild Intellectual Disability for Stressful Social Interactions. Journal of mental health -research in intellectual disabilities, 1(2), 109–127. https://doi.org/10.1080/19315860801988426
Heffer, T., & Willoughby, T. (2017). A count of coping strategies: A longitudinal study investigating an alternative method to understanding coping and adjustment. PloS one, 12(10), e0186057. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0186057
Herman-Stahl, M., & Petersen, A. C. (1996). The -protective role of coping and social resources for depressive -symptoms among young adolescents. Journal of Youth and -Adolescence, 25(6), 733–753. https://doi.org/10.1007/BF01537451
Heynen, E. J. E., van der Helm, G. H. P., Wissink, I. B., Stams, G. J. J. M., & Moonen, X. M. H. (2018). “I Don’t Care About What You Want!” The Relation Between -Juvenile Delinquents’ Responses to Social Problem -Situations and Empathy in -Secure Juvenile Institutions. Journal of Interpersonal Violence 33(9), 1412–1426. https://doi.org/10.1177/0886260515618212
Holen, S., Lervåg, A., Waaktaar, T., & Ystgaard, M. (2012). Exploring the associations between coping patterns for everyday stressors and mental health in young -schoolchildren. Journal of school psychology, 50(2), 167–193. https://doi.org/10.1016/j.jsp.2011.10.006
Huitink, C., Vermaes, I., Engels, R., Ament, M., & Nadorp, M. (2014). Ethiek van behandelduur in orthopedagogische centra: ‘ambulantisering’ zonder hard bewijs. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 53, 230-240.
Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd en de -Inspectie Justitie en Veiligheid (2022). Signaalbrief toezicht jeugd-beschermings-keten.
Janssen, C. & Schuengel, C. (2006). In Gehechtheid, stress, gedragsproblemen en psychopathologie bij mensen met een lichte verstandelijke beperking: Aanzetten voor interventie. In: In perspectief Gedragsproblemen, psychiatrische stoornissen en lichte verstandelijke beperking, R. Didden (red.) Bohn Stafleu Van Loghum, 67-83.
Kaptein, S., Jansen, D. E., Vogels, A. G., & Reijneveld, S. A. (2008). Mental health problems in children with -intellectual disability: use of the Strengths and Difficulties Questionnaire. Journal of intellectual disability research : JIDR, 52(Pt 2), 125–131. https://doi.org/10.1111/j.1365-2788.2007.00978.x
Kocken, G., van der Molen, M., & de Castro, B. (2020). Jeugdzorgwerker kan het verschil maken bij agressie. Kind &Adolescent Praktijk, 19, 14–21.
Kurtek, P. (2016). Role of anxiety as a trait and state in youth with mild intellectual disability: Coping with difficult -situations. Journal of Policy and Practice in Intellectual -Disabilities, 13, 236-245. https://doi.org/10.1111/jppi.12150.
Laborde, S., Allen, M. S., Göhring, N., & Dosseville, F. (2017). The effect of slow-paced breathing on stress management in adolescents with intellectual disability. Journal of intellectual disability research : JIDR, 61(6), 560–567. https://doi.org/10.1111/jir.12350
Lazarus, R.S. (1966). Psychological stress and the coping process. McGraw-Hill.
Meesters, C., & Muris, P. (2004). Perceived parental rearing behaviours and coping in young adolescents. Personality and Individual Differences, 37, 513-522. https://doi.org/10.1016/j.paid.2003.09.022
Morrison, V. , & Bennet, P. (2009). An introduction to health psychology. Pearson Education.
Schreurs, P.J.G., Tellegen, B , Willige G. van de, (1984). Gezondheid, stress en coping: de ontwikkeling van de Utrechtse Coping Lijst. Gedrag: Tijdschrift voor Psychologie, 12, 101-117.
Scott, H. M., & Havercamp, S. M. (2014). Mental health for people with intellectual disability: the impact of stress and social support. American journal on intellectual and developmental disabilities, 119(6), 552–564. https://doi.org/10.1352/1944-7558-119.6.552
Scott, H. M., & Havercamp, S. M. (2018). Comparisons of self and proxy report on health-related factors in people with intellectual disability. Journal of applied research in intellectual disabilities : JARID, 31(5), 927–936. https://doi.org/10.1111/jar.12452
Seiffge-Krenke I. (2000). Causal links between stressful events, coping style, and adolescent symptomatology. Journal of adolescence, 23(6), 675–691. https://doi.org/10.1006/jado.2000.0352
Shermeyer, L., Morrow, M. T., & Mediate, N. (2019). College students’ daily coping, mood, and quality of life: Benefits of problem-focused engagement. Stress and health: journal of the International Society for the Investigation of Stress, 35(2), 211–216. https://doi.org/10.1002/smi.2847
Spijk-de Jonge, M., De Lange, M., Serra, M., Van der Steege, M. & Dijkshoorn, P. (2023). ‘Betrek mij gewoon!’ Op zoek naar verbeterkansen voor de jeugdhulp in het casusonderzoek Ketenbreed Leren. Accare.
van den Heuvel, M., Jansen, D. E. M. C., Stewart, R. E., Smits-Engelsman, B. C. M., Reijneveld, S. A., & Flapper, B. C. T. (2017). How reliable and valid is the teacher version of the Strengths and Difficulties Questionnaire in primary school children?. PloS one, 12(4), e0176605. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0176605
Van der Helm, P., Klapwijk, M., Stams, G. and van der Laan, P. (2009), ‘What works’ for juvenile prisoners: The role of group climate in a youth prison”. Journal of Children’s Services, 4, 36-48. https://hdl.handle.net/11245/1.318156
van Nieuwenhuijzen, M., Orobio de Castro, B., van Aken, M. A., & Matthys, W. (2009). Impulse control and aggressive response generation as predictors of aggressive behaviour in children with mild intellectual disabilities and borderline intelligence. Journal of intellectual disability research : JIDR, 53(3), 233–242. https://doi.org/10.1111/j.1365-2788.2008.01112.x
VOBC (2016). Jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: VOBC Factsheet www.vobc.nu.